Deze stad, deze straat, dit gebouw, het negende verdiep. Ik lig in de zetel naar het voorbij drijven van de wolken te kijken. Op mijn buik beweegt een opgenslagen biografie van Marie Curie. De moderne mens, immer avontuurlijk en de grenzen van zijn kennis verleggend, isoleerde in 1910 in haar persoon voor het eerst puur radioactief radium. Een in alle opzichten stralende stof. De moderne mens, immer op zoek naar nieuwe manieren om voortijdige rimpels te lijf te gaan, maakte er in de persoon van een fabrieksbaas prompt gezichtscrèmes mee. En verder, geheel menselijk, middeltjes tegen impotentie. Fluorescerende lampjes tegen nachtmerries. Frisdrank. Tot er een paar moderne mensen dood gingen, natuurlijk. Toen kwam er het symbool voor radioactief gevaar: drie cirkelsectoren en een cirkelvormig middengedeelte, in de hoogte uitgerekt ongeveer de vorm van dit gebouw. Van buitenaf ziet het geheel er zo lelijk en afgeleefd uit dat het de de indruk geeft ook daadwerkelijk in de tijd van radiumgekte neergepoot te zijn. Het begint al onderaan, met een restaurant waarvan de eigenaar een onverklaarbare voorliefde voor de verschillende felle tinten van oranje koestert. Op alle verdiepingen daarboven houdt de gevelkleur het vuile midden tussen grijs en bruin. Er zijn donkergrijze, plastieken raamkaders en vensterbanken, van de vensterbanken zijn er sommige in de loop der jaren losgekomen. Op die plaatsen komt een geel, vreemdsoortig materiaal tevoorschijn, als uitpuilende tumoren. In de oksels van de cirkelsectoren heeft de architect ooit piepkleine terrassen getekend, in realiteit bevolkt door vuilbakken en naar hartelust schijtende duiven. Het is, kortom, een door en door lelijk gebouw, maar het leent tot politiek correcte meningen. De echte schoonheid zit vanbinnen.
Of toch in wat je van binnenuit van de buitenwereld kan zien. Een tergend trage lift neemt je mee tot boven het dagdagelijkse. Vanuit dit appartement, in de linkse cirkelsector op het negende verdiep, kan je bijna rondomrond de altijd verder levende stad bekijken. Beneden een maquette bevolkt door kuierende mannetjes en zich naar het treinstation haastende fietsers. De verkleinde auto’s sluimeren over het asfalt. Soms zie je ze met veel moeite parkeren; regelmatig trekt het bovenaanzicht van een miniatuurtram voorbij. Daarboven zie je de daken en verder de tuinen en de pleinen en de torens en nog verder de haven. Daarboven, overal, de lucht. Die is niet mooier dan wanneer je beneden staat. Je ziet haar alleen beter.
Niets is menselijker dan dit vreemdsoortige gebouw, en toch lijkt het alsof je hier door de hoogte verder dan het menselijke raakt: de wereld strekt zich voor je uit, maar al haar banaliteit blijft beneden; in plaats daarvan ben je omsloten door een monotoon antracietgrijs hemeldek, door voortgejaagde, weerbarstige wolken, door het verstrekkende vermiljoenrode ondergaan van de zon. Je ziet de plaatselijkheid van de dingen: in de woonkamer kan de regen voluit tegen de ramen beuken, tegelijkertijd breekt aan de andere kant de zon al door de wolken. De wind, opgejaagd door het einde der tijden, raast soms luid langs de buitenmuren. Je kan hier de eerste zijn om het begin van een mooie dag op te merken. En als je naakt door de woonkamer huppelt heeft heel de buurt je blote borsten gezien, maar dat is een ander verhaal.
Deze stad, deze straat, dit gebouw, het negende verdiep. Precies deze hoogte. Als ik met de dag nog geen blijf weet, ga ik op mijn rug in de zetel bij het raam liggen. Zoals nu. Voor de goede zeden moet ik daarvoor vaak eerst van de slaapkamer tot aan mijn positie onder het raam sprinten, maar die inspanning wordt vervolgens beloond met een rijkelijke rust. Contemplatief naar de hemel staren, het is misschien een weinig verdienstelijke bezigheid, maar ik ben er de laatste tijd verdacht goed in geworden. Het is een ideale activiteit voor de door verdriet overmanden. Ergens op een hoogte halfnaakt in de zetel liggen, lezen, en af en toe naar buiten kijken: je raakt uitgeweend, je ademhaling vertraagt, en je bent op een veilige afstand van de dagelijkse klerezooi die zich beneden uitstrekt. Ik zou het de hele dag kunnen volhouden. Dat weet ik, omdat ik het echt al eens een hele dag heb volgehouden. Dit contemplatief naar de hemel staren zou verder ook op het achtste verdiep kunnen, of op het tiende, maar ik wil het enkel doen op exact dit verdiep, in deze cirkelsector. Als ik een hele dag op een zekere hoogte blijf liggen, kalm, rustig, eindeloos wroetend in mijn verdriet, dan gaat het miniatuurleven onder mij verder alsof ik er geen deel van hoef uit te maken. Maar alleen op dit verdiep, in deze cirkelsector, komt de wereld ‘s avonds zacht genoeg binnen, wanneer hij zijn verkleinde auto met enige moeite parkeert, de tergend trage lift instapt, na ieder verdiep een beetje groter wordt, en uiteindelijk op ware grootte de woonkamer binnenwandelt.
Heel mooi Hannah, ik heb het gevoel naast jou te liggen, dezelfde pijn te voelen want ook ik mis reeds verschillende geliefden, het enige verschil is dat jij s’avonds de zon ziet binnenwandelen via de tergend trage lift.
Jij ben nog heel jong om zoveel verdriet te dragen, ik was ook pas 25 toen mijn vader overleed, maar mijn relatie met hem was niet zo liefdevol als de uwe met je mama
Veel liefs Jenny
LikeLike